zondag 5 april 2015

De IJzeren wet van het Liberalisme

over macht, bullshit en de kosten van plannen

Vorige week lanceerde Paul Rosenmöller, voorzitter van de vo-raad een plannetje. Daar is al heel veel over geschreven, dus daar wil ik het hier verder niet over hebben. Interessanter vind ik het om na te gaan wat het kost, zo’n plannetje. Paul lanceert een plannetje. De wettelijke kaders daarvoor zijn allang geregeld. De ‘cultuur’ is er echter nog niet in het vo en het hoger onderwijs ligt dwars waar het gaat om de toelating. Niettemin of juist daarom komt Paul met een plannetje.

Ik stel me voor: 
In de stad waar ik werk stroopt een imaginaire wethouder – immer energiek-  de mouwen op. “Dat gaan we inregelen!”. Hij roept de voorzitters van de colleges van bestuur van de drie grote ‘partijen’, dat wil zeggen, van de schoolbesturen bij zich. Die laten zich in allerijl bijpraten door elk twee beleidsadviseurs die de kaders en de mogelijkheden binnen de eigen organisatie in kaart hebben gebracht. Na lang, gemaakt-stroef overleg besluiten de drie besturen de beleidswens van de wethouder te gaan vertalen 'naar het veld toe’.  Dus schrijven niet zes maar negen beleidsadvisers nota’s waarmee de rectoren van de verschillende scholengroepen ‘gemasseerd’ kunnen worden, zodat die, na vermeend-stroperig overleg, op hun beurt de locatiedirecteuren voor zich kunnen winnen. Ieder voor zich gaat het anders doen, want ja, autonomie en zo, dus produceren verschillende papierschuivers op school- en locatie-niveau nog wat papieren tijgers waarmee teamleiders – na lang overleg onderling  – met de docenten van hun teams aan de slag kunnen. Die bieden uit principe of reflex de nodige weerstand, zodat het een vergadering of drie duurt voordat teruggekoppeld kan worden aan de locatiedirecteur dat .., die weer terugkoppelt aan … dat … zodat … opnieuw … pilot … effectmeting … Enfin. 
Met een beetje goede wil zou het plannetje van Paul dus in de schoolplannen van 2016-2017 kunnen worden ‘meegenomen’, mits er tussendoor natuurlijk geen kinken in kabels ontstaan – ministers vallen, wethouders opstappen, het gepersonaliseerde leren over haar ‘hype’ heen, het HO voet bij stuk - zodat er in 2017 – 2018 pilots kunnen worden gedraaid. Op z’n vroegst.

Terug naar de kern. Alleen al in ‘mijn’ stad zitten er tussen het plan van Paul en de (eventuele) effectuering ervan op het niveau van de leraar en de klas grofweg zestig (60!) bovenmodale papierschuivers die er een hoogopgeleid plasje over mogen doen. Hoe vaak wordt deze hele cyclus in het hele land door besturen, managers, teamleiders en leraren doorlopen???
Veel van het ‘werk’ dat zo in dit ‘voorveld’ wordt gedaan is volstrekt overbodig. Op elk niveau wordt namelijk hetzelfde toneelstukje opgevoerd; deeelnemers aan overleggen moeten het idee krijgen dat ze serieus genomen worden, want ja, autonomie en zo. Uiteindelijk weet iedereen – op elk niveau in de schoolorganisatie – aldoor precies hoe de hazen lopen en wordt er altijd concordantie bereikt op iets dat dicht bij het oorspronkelijke voorstel ligt en waar ieder nog een eigen draai aan meent te kunnen geven. Hoera! Nu de implementatie nog…




Het gaat me er niet om dat dit bureaucratisch gedoe is – bureaucratie is immers niet per se slecht. Waar het om gaat is dat deze soort van bureaucratie zichzelf noodzakelijk vergroot en versterkt, maar niet meer direct verwijst naar het doel dat wordt gediend, namelijk goed onderwijs. Scholen zijn grondwettelijk autonoom, inderdaad. Waarom zouden zoveel dure mensen zo druk bezig zijn ingewikkelde politieke spelletjes te spelen waarin die autonomie tegelijk bevestigd én ontkend wordt, versterkt en ondergraven?

De “IJzeren wet van het Liberalisme”, schrijft economisch antropoloog David Graeber in toespeling op Robert Michels: “states that any market reform, any government initiative intended to reduce red tape and promote market forces will have the ultimate effect of increasing the total numer of regulations, the total amount of paperwork, and the total number of bureaucrats the goverment employs (Graeber 2015). In en door die bureaucratie werken, zo schreef dezelfde Graeber elders al, meer en meer mensen die op geen enkele manier nog waarde toevoegen aan de economie of het primaire proces van dienstverlening (onderwijs, zorg, een schone stad), maar die alleen nog waarde verplaatsen (Graeber 2013). Paradoxaal genoeg, zo schrijven ook Rutger Bregman en Jesse Frederik in hun deze week verschenen Essay voor de Maand van de Filosofie, krijgen in onze hoogontwikkelde economie mensen die wél iets waardevols doen (leraren, verpleegkundigen, schoonmakers) in de regel veel minder betaald dan degenen die niets aan waarde toevoegen (beleidsmedewerkers, CEO’s, consultants, lobbyisten, 'leiders', managers, enz.), maar die (daarom?) wel 'macht' hebben over wat er op de werkvloer gebeurt (Bregman & Frederiks 2015). 
Sommigen menen dat dit niet lang meer kan duren, en dat elke volgende economische crisis al dit soort bullshit jobs op zal ruimen (Mulder 2014). Anderen voorzien juist dat de leidende gremia zichzelf nog een flinke tijd in stand zullen kunnen houden, en dit meer en meer ook ten koste van de werkers op de werkvloer (Graeber 2015).

Wat het zal worden weet ik vanzelfsprekend niet. Wat me du moment het meeste dwars zit is niet, of niet in de eerste plaats het feit dat ik als docent al vijf jaar op een nul-ljn zit; dat alle extra gelden die steeds aan het onderwijs beloofd en gegeven zijn (dat wil zeggen: begrotingstechnisch verplaatst zijn) niet in de klas terecht zijn gekomen (de klassen zijn juist vergróót); dat mijn schoolbestuur miljoenen heeft zoekgemaakt en ik nu harder werken mag voor hetzelfde loon; dat er sowieso erg veel geld weg lijkt te lekken in het onderwijs, waarheen dan ook.

Wat me écht dwars zit is dat de structuur van het onderwijsbestel oligarchisch en ondoorzichtig is geworden, en zich op alle niveaus onttrekt aan vormen van inspraak en democratische controle. Onderwijs is een dienst van de samenleving aan de samenleving. Niet alleen leraren, maar ook ouders, kinderen, andere betrokken burgers zouden mee moeten kunnen denken en praten over de toekomst ervan. Daar worden, heus, allerlei aardige initiatieven rond genomen, maar als het erop aankomst is de oligarchische macht van de besturen en de bestuurders in het veld enorm. 

Dat roept Paul namens die bazen en baasjes zelf óók, en dat is ook zonder meer een van zijn betere plannetjes: het organiseren van daadwerkelijke tegenmacht op alle niveaus van onderwijsorganisaties om tunnelvisie en machtsmisbruik te voorkomen (vgl. Commissie Goed Onderwijsbestuur 2014;  Halsema 2013). Op de ondoorzichtige manier echter zoals besturen én de sector-raden zelf nu opereren, buiten de openbaarheid om en met een enorme informatiemacht die (bewust) niet wordt afgebouwd/gedeeld, kan die tegenmacht moeilijk meer zijn dan ‘repressieve tolerantie'.

Zelf denk ik daarom dat ‘tegenmacht’ alleen niet voldoende zal zijn, en dat er meer radicaal veranderd moet worden in de richting van daadwerkelijke autonomie van scholen. Een concreet, werkbaar plan heb ik al wel, maar daarover kan ik nu nog niets loslaten. Meer daarover in Het Alternatief deel II dat in september onder redactie van René Kneyber zal verschijnen. 

Tot dan de open discussievraag:
waar zit ‘macht’ in het onderwijs en waar zou hij volgens jou kunnen of moeten liggen?


Bregman, R., & Frederik, J. (2015). Waarom vuilnismannen meer verdienen dan bankiers. Amsterdam: De Correspondent/Stichting Maand van de Filosofie

Graeber, D. (2013). On the Phenomenon of Bullshit Jobs
Graeber, D. (2015) The Utopia of Rules. On Technology, Stupidity, and the secret Joys of Bureaucracy. Brooklyn/London: Melville House

alsema, F. , M. Februari, F. Van Kalleveen & D. Terpstra (red.) (2013). Eenlastig gesprek. Advies Commissie Behoorlijk Bestuur. (z.p.)
Mulder, K. (2014). Pakkenproletariaat. Leusen: ISVW

Geen opmerkingen: